Jos Lansink
Jos Lansink

Topruiters over de fokkerij

Springen
Advertisement
Topruiters weten als geen ander welke paarden nodig zijn om mee te doen op hoog niveau. Over welke eigenschappen moeten ze beschikken? Hoe gaan de ruiters daarmee om in hun eigen fokkerij? Jos Lansink (foto), Eric van der Vleuten en rlof Bril reageren op negen stellingen. Stelling 1 Vrijwel elke merrie die internationaal heeft gesprongen is interessant voor de fokkerij. rlof Bril (RB): €˜Dat hoeft niet. Ze moet wel springgericht gefokt zijn. Als er in de pedigree bijvoorbeeld een Connemara-pony tussen zit of een dressuur-gefokte hengst, dan is de kans een stuk kleiner dat er een goed springpaard uitkomt dan wanneer ze volledig springgericht gefokt is.' Eric van der Vleuten (EvdV): €˜Niet elke merrie, maar wel veel merries die internationaal gelopen hebben. Je hebt natuurlijk ook merries die op niveau goede dingen doen, maar misschien exterieurmatig niet goed genoeg zijn. Het is ook belangrijk uit welke stam ze komen. Dat geldt ook voor hengsten. Het kunnen goede sportpaarden zijn, maar dat maakt hen niet direct een fokhengst.' Jos Lansink (JL): €˜Ik denk dat het altijd interessant is als een paard in de sport is geweest. Vroeger was het zo: als ze niet goed sprongen, gingen ze in de fokkerij. Maar als ze zelf niet kunnen presteren, hoe kunnen ze dan een springpaard vererven? Sport is dus een must, hoe hoger, hoe liever. Al zijn er natuurlijk uitzonderingen. Een geblesseerde merrie uit een interessante stam kan goed fokken, net als dat hele hete beestje dat bijna niet te rijden is. Eén plus één is niet altijd twee.' (auteur: Wendy Scholten) De overige stellingen zijn te lezen in in het Hoefslag themanummer Fokkerij