Afbeelding
Foto: Remco Veurink

Oog voor de sprong (Maikel van der Vleuten)

Springen

Oog krijgen voor de hindernis - zien hoe je je paard naar de juiste afzetplek brengt - kun je leren door veel passende afstanden te rijden. “In een vorige aflevering heb ik vooral aandacht besteed aan de basisontwikkeling van de ruiter. Heel belangrijk bij het springen is het oog op de sprong, het passend naar een hindernis kunnen rijden. Om een paard een goede sprong te laten maken is het van belang dat het paard in het juiste tempo op de juiste plek afzet.”

Advertisement

Afzetpunt

“Als de hindernisjes laag zijn maakt het nog niet zo veel uit of een paard wat te vroeg of te laat afzet. Naarmate de hindernissen hoger worden, wordt het juiste afzetpunt belangrijker. Dat geldt voor een mens ook. Je kunt dat zelf uitproberen: Neem een aanloop en spring een paar keer vanuit verschillende snelheden over een laag hindernisje. Je zult merken dat het niet uitmaakt welk tempo je hebt en het maakt ook niet uit of je wat vroeger of later afzet. Naarmate de hindernis hoger wordt zul je je tempo aan moeten passen en zul je ook beter op moeten letten dat je op de goede plek afzet.”

Hoogspringers

“Hoogspringers meten vanaf de sprong het aantal benodigde stappen uit en trekken op een bepaalde plaats een streep. Ze weten dat ze op die plek een voet neer moeten zetten, zodat ze vanaf daar in een bepaald aantal passen op de ideale afzetplek komen. Dan is de kans op een foutloze sprong het grootst. Bij paarden werkt dat precies hetzelfde. Daarom zie je bij het los springen van jonge paarden bijna altijd een klein hindernisje staan op een aantal galopsprongen voor de hoge hindernis. Op die manier komt het paard goed uit voor de sprong. Met een ruiter op zijn rug wordt springen anders voor een paard. De ruiter neemt dan het initiatief en zorgt ervoor dat het paard op de goede afzetplek komt. Je gevoel ontwikkelen en oog krijgen voor de sprong doe je vooral door veel te oefenen. Je leert uiteindelijk te zien hoever je van de hindernis af bent en of je wat vooruit moet rijden of juist wat af moet wachten om je paard op de juiste afzetplek te brengen.”

Routine opdoen

“De een heeft meer oog voor de sprong en meer gevoel om passend naar een hindernis te rijden dan de ander. Toch is oog krijgen voor de sprong en je gevoel ontwikkelen voor een groot deel te leren. Het is vooral een kwestie van ervaring en routine opdoen. Dat leer je niet door op goed geluk heel vaak naar een hindernis te rijden. Dat zal te vaak verkeerd gaan om er iets van te leren. Om mensen passend naar een hindernis te leren rijden ga ik weer uit van het rijtje in-uit sprongetjes uit de vorige afleveringen. Als je over de in-uitjes gaat heb je het ritme al lekker te pakken. Door twee of drie galopsprongen verder een hindernisje te bouwen leer je in hetzelfde ritme doorrijden en passend over de hindernis te rijden. Dat hindernisje kan wat hoger worden en mag ook gerust een niet te brede oxer zijn. Je krijgt daardoor een zeker gevoel, je leert hoe het eruit ziet en hoe het aanvoelt om op een eenvoudige manier passend naar een sprong te rijden. De hindernissen hoeven niet hoog te zijn. Het is zelfs beter voor het zelfvertrouwen van de ruiter als de hindernissen laag zijn.”

Zelfvertrouwen

“Wanneer de opgave te moeilijk is en de ruiter een paar slechte sprongen krijgt zal het zelfvertrouwen afnemen. Dat willen we altijd voorkomen. Vijftig centimeter hoog is voldoende in dit werk. Dan is het niet erg als er eens iets mis gaat. Bovendien zijn hindernisjes van die hoogte niet extra belastend voor het paard, ze zijn nauwelijks hoger dan een normale galopsprong. Ga pas verder als de ruiter voldoende routine heeft opgebouwd en geen moeite meer heeft met deze opgaven. Besteed ook aandacht aan het verder rijden na de laatste sprong. Galoppeer altijd een stuk door, laat je paard niet uit zichzelf stoppen na de laatste sprong van een oefening. Het in-uit werk kun je uitbouwen door verder te galopperen in hetzelfde ritme en verderop een eenvoudig hindernisje te plaatsen met vijf passende galopsprongen verder een wat moeilijker sprong. Dit soort werk kun je ook inpassen in de dressuurtraining. Leg gewoon een paar balken op de grond op drie, vier of vijf galopsprongen, of bouw op die afstanden hindernisjes van maximaal vijftig centimeter. Tijdens het dressuur rijden huppel je daar af en toe overheen en ongemerkt doe je ervaring op in het rijden van afstanden.”

Parcourslopen

Oefen parcoursen maakten al deel uit van de training en naarmate de ruiter meer ervaring krijgt kan gekozen worden voor een hogere rubriek. Wie de smaak van het springen te pakken heeft kan ervoor kiezen officiële wedstrijden te gaan rijden. Op officiële wedstrijden is de klasse B de laagste rubriek. De hindernissen zijn maximaal één meter hoog en de parcoursbouwer hoort in deze klasse allemaal passende afstanden te bouwen. Het is belangrijk om het parcours goed te verkennen, zodat je geen verrassingen tegenkomt tijdens het rijden. 

Binnenrijden

“Kijk hoe je de ring binnenrijdt en hoe je een keer tussen de hindernissen wat rond kunt draven of galopperen, zodat je paard de omgeving in zich op kan nemen. Kijk ook waar de jury zit en waar je kunt gaan staan om de jury te groeten. Nadat de jury de startbel geeft heb je 45 seconden om door de startlijn te gaan. Dat is ruim genoeg, je hoef echt niet te haasten. Kijk hoe je vanaf het groeten weg kunt rijden richting de startlijn. Dat hoeft niet de kortste weg te zijn. Galoppeer in gedachten op je gemak aan, stel je paard in de hand, zoek het juiste tempo en rijdt naar de eerste hindernis. Ook de rest van het parcours verkennen doe je in gedachten alsof je op je paard zit en het parcours rijdt. De volgorde van de hindernissen heb je al op de parcourstekening kunnen zien.”

Galopsprongen meten

“Om te weten hoeveel galopsprongen je tussen twee hindernissen moet maken, pas je de afstand af. Dat kan op verschillende manieren. Sommige ruiters meten van hindernis tot hindernis. Ik kijk liever waar mijn paard landt en meet van daaruit naar de afzet voor de volgende sprong. Voor één galopsprong tel ik 3,5 meter. Als ik bijvoorbeeld veertien meter tel vanaf de landing tot aan de afzet voor de volgende sprong, weet ik dat ik vier normale galopsprongen moet maken. Als de afstand groter is weet ik dat ik wat toe moet rijden om passend bij de sprong te komen. Als de afstand kleiner is weet ik dat ik wat af moet wachten. Loop een parcours altijd zoals je het rijdt, zodat je weet hoe je de wendingen inrijdt en hoe je tegen een hindernis aankijkt als je uit een wending komt. Zorg ervoor dat je de hindernissen altijd recht en in het midden aan kunt rijden en vergeet niet aan het eind van het parcours te kijken waar de finish is!”

Tekst: Toin Diks | Foto’s: Dirk Caremans

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding